Update: april 2020
Genomische classificatie van ductale pancreasadenocarcinomen gecorreleerd aan klinische uitkomsten (Spacious)
KWF UVA 2014-6803
Algehele overleving van patiënten met ductale pancreasadenocarinomen (PDAC) is extreem slecht met een 5-jaarsoverleving van 7%. Toch bestaan er grote verschillen in de overleving.
Gedetailleerde klinisch-pathologische en moleculaire (genexpressie, mutaties) kennis van factoren die de overleving beïnvloeden leiden mogelijk tot betere prognostische voorspellingen voor individuele patiënten en een betere voorselectie van patiënten voor specifieke behandelstrategieën.
Spacious I
Op het Amsterdam UMC hebben wij uit een zorgvuldig geselecteerde serie PDAC (n=90) het erfelijk materiaal (DNA en RNA) geïsoleerd en hier respectievelijk mutaties en genexpressieprofielen van bepaald.
Ongesuperviseerde clustering van deze genexpressieprofielen liet zien dat er vier PDAC-subgroepen bestaan met verschillende overlevingsuitkomsten. Gebaseerd op hun eigenschappen zijn deze subgroepen:
secretoir, epitheliaal, compound pancreatic (samengestelde alvleesklier), en mesenchymaal subtype genoemd (Dijk et al., Sci Rep 2020; zie Figuur 1).
Spacious II
Op dit moment zijn wij aan het bekijken of deze vier PDAC-subtypes ook klinisch relevante subtypes representeren. Om biomarkers te identificeren hebben we de subtypes moleculair gekarakteriseerd op het niveau van genexpressie, miRNA-expressie, mutaties en kopienummers en ook immunohistochemisch gekarakteriseerd. Deze –omics data zijn we aan het analyseren en integreren.
Daarnaast hebben we in samenwerking met het UMC Utrecht en LUMC ook genexpressie, mutatie- en immuunhistochemische data verzameld van een groot PDAC-validatiecohort (n=131) om de subtypes te valideren en overlevingsverschillen te kunnen identificeren en ophelderen.
Spacious III
Daarnaast zijn we ook aan het kijken naar de moleculaire verschillen tussen de verschillende periampullaire carcinomen. Ten tijde van de diagnose is het klinisch en histologisch vaak lastig en soms onmogelijk de origine van de periampullaire tumor te achterhalen: PDAC, Papil van Vater, Ductus Choledochus, Duodenum. Dit terwijl de effectiviteit van chemotherapeutische behandelingen verschilt tussen de tumortypes en chemotoxiciteit een groot probleem is.
Het Amsterdam UMC heeft samen met het LUMC en het UMC Utrecht, naast de 221 PDA ook 26 papilcarcinomen, 21 distale cholangiocarcinomen en 22 duodenale carcinomen verzameld. Van deze tumoren en van acht periampullaire tumoren van onzekere origine, hebben wij genexpressie, mutatie en immunohistochemische data die wij op dit moment aan het analyseren zijn teneinde de periampullaire carcinomen moleculair te karakteriseren.
Figuur 1.
- Ongesuperviseerde clustering van genexpressiedata van 90 ductale pancreas adenocarcinomen (PDAC) laat vier subgroepen zien: de Secretoire, Epitheliale, Compound Pancreatic (samengesteld pancreas) en de Mesenchymale
- Kaplan-Meier analyses laten zien dat de Secretoire, Epitheliale, Compound Pancreatic en Mesenchymale subgroepen verschillende algehele overlevingscurves laten zien: respectievelijk 7, 31.8, 21.5 en 14.0 maanden (p=0.002; boven). Correctie voor potentieel beïnvloedende factoren zoals radicaliteit van chirurgie (R0), lymfekliermetastasen (N0; onder) en differentiatiegraad (niet afgebeeld), laat zien dat het Mesenchymale subtype een intrinsiek slechte overleving heeft.
Studiecoördinatoren:
Frederike Dijk, e-mail
Elke van Beek, e-mail